Naast sjoemelsoftware had disruptie niet misstaan als buzzwoord van 2015. Helemaal als het gaat om robotica is disruptie het woord. Toch ligt het volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid genuanceerder. Tijdens de presentatie van ‘De robot de baas’ in het Amsterdamse Pakhuis de Zwijger vertellen ze waarom.
Dat de soep niet zo heet gegeten wordt, althans volgens de dames en heren van de WRR, stelt zeker gerust. Natuurlijk neemt de raad robotica net als Minister Asscher en MIT professor Andrew McAffee (enkele weken eerder was er in Amsterdam ook een grote bijeenkomst dit onderwerp) serieus. Ze waarschuwt voor verslechtering van de positie van mensen zonder behoorlijke opleiding en verwacht een groeiende ongelijkheid in de verdeling van de welvaart. Maar het gelooft niet dat binnen een periode van 5 tot 10 jaar de Nederlandse arbeidsmarkt volkomen ontwricht zal raken. Dat er wel veel gaat gebeuren is echter zeker. Zo zullen er veel beroepen verdwijnen, maar geleidelijk komen er ook weer nieuwe beroepen bij. En het onderwijs moet mensen voorbereiden op een toekomst waarin veranderingen in hoog tempo plaats vinden. Maar iedereen leren programmeren? Dat nu ook weer niet. Hoe er over 10 jaar geprogrammeerd wordt en hoeveel mensen daarvoor nodig zijn, is namelijk niet te voorspellen. Volgens het WRR is het belangrijk dat het onderwijs de nadruk legt op vaardigheden die mensen juist onderscheiden van machines. Vaardigheden zoals creativiteit, samenwerking en empathie zullen onmisbaar zijn in de oplossing van problemen die zich in de toekomst voordoen. Feit is natuurlijk wel dat nieuwe beroepen meestal een hogere opleiding vereisen. En dat we ook nog zoiets hebben als een grote categorie mensen (in Nederland 1,5 miljoen) met een verstandelijke beperking. Hoe deze mensen zich straks moeten redden in een volkomen geautomatiseerde samenleving is in elk geval onduidelijk.
Robot de baas worden?
Hoe de WRR uiteindelijk over robotica denkt, blijkt uit de titel van hun boek: De robot de baas. De auteurs, veelal economen, vinden dat we de opkomst van de robot niet moeten zien als iets dat ons overkomt, maar als een ontwikkeling waar de overheid een bepaald beleid voor kan en moet ontwikkelen. Echter volledig de baas zijn over robotisering is nu ook weer niet waar de WRR aan denkt. Maar men wil wel beleid zodat de scherpe kantjes er af zijn. Kortom we komen daarmee uit bij het bekende Nederlandse compromis van werkgevers, werknemers en overheid of zoals dat in Duitsland heet, het Rijnlandse model. Dat het WRR daar geen domme keuze mee maakt, blijkt wel uit de verschillende uitkomst door de industriële automatisering in Amerika en Europa. Zo is in Duitsland en Nederland de afgelopen 20 jaar het verschil tussen de groeicurve van de arbeidsproductiviteit en de curve voor winstgevendheid van ondernemingen slechts in geringe mate toegenomen. De daarmee samenhangende ongelijkheid in inkomen is ook toegenomen, maar nog altijd in bescheiden mate. Heel anders is het in de afgelopen 20 jaar Amerika vergaan. Zoals de Amerikaan Martin Ford (auteur van Rise of the Robots) in zijn bijdrage liet zien, is diezelfde kloof in de VS alleen maar groter geworden. Met andere woorden, de groei van de arbeidsproductiviteit heeft in de VS vooral geleid tot een fantastische verrijking van een kleine toplaag terwijl blue collar workers amper kunnen rondkomen.
Europa drukt Amerikaanse robotica naar lager niveau
Het liberale model zoals dat in de VS nu eenmaal traditie is, geniet duidelijk niet de voorkeur van het WRR. Terecht? Hoe pakt de Amerikaanse benadering voor de robotica uit en hoe doet de Europese aanpak het? Uit talloze gesprekken met technische experts is ons in de afgelopen jaren gebleken dat de Amerikaanse robottechnologie het in de verste verte niet haalt bij de Europese en de Japanse robotbouwers. Sterker nog, de Amerikaanse machinebouw levert in meerderheid producten af van een bedenkelijke kwaliteit, slecht vormgegeven en klunzig in elkaar gezet. Europese en de Japanse robots blinken daartegenover uit wat betreft kwaliteit, duurzaamheid en innovatie. Merken als ABB, Kuka, Fanuc en Yaskawa geven in de internationale automotive industrie al jaren de toon aan en hebben inmiddels Amerikaanse robotbouwers op het tweede niveau geparkeerd.
Aanbevelingen voor de robotmarkt
De Europese robotmarkt en dan vooral het gebruik van robots in nieuwe applicaties, moge dan wel veelbelovend zijn, er moet nog veel gebeuren wil het een echt succes worden. Martijn Wisse, hoogleraar TU Delft biorobotica, wijst in zijn bijdrage aan ‘De robot de baas’ in dat verband op het grote potentieel voor robots in het MKB. De Nederlandse markt kent namelijk enorm veel technische toeleveranciers die vooral aan het Duitse achterland leveren. Bij uitstek dus bedrijven die profijt kunnen hebben van robotisering. Alleen is er volgens Wisse sprake van een echte blokkade: het ontbreken van voldoende uitgeteste robotapplicaties. Wisse constateert dat robotfabrikanten zich beperken tot de bouw van kale robots en industriële gebruikers aan de andere kant zitten te wachten op complete systemen, met garantie en vol robotica, vision en lerende algoritmes. Een patstelling dus die doorbroken moet worden. Bedrijven die deze patstelling weten te doorbreken met nieuwe applicaties hebben daarom een enorme kans op succes. Naast steun op het gebied van financiering zou het ook goed zijn als er meer aandacht in de media zou zijn voor bedrijven die al goed bezig zijn. Wisse noemt als voorbeeld Lely dat met zijn melkrobots internationaal aan de weg timmert. Maar hij had ook AWL kunnen noemen dat al veel meer soorten applicaties maakt dan alleen lasrobots. Of wat te denken van een bedrijf als Cellro dat complete robotcellen neerzet voor de verspanende industrie? Ook hier blijkt enige nuance dus wel op zijn plaats.